Monday, November 16, 2015

8 tot 15 november 2015

Oktober is voorbij gevlogen met de keukenrenovatie bij de Dixons in Los Angeles. Er werden keukenkastjes uit elkaar geslagen, aanrechtstukken uitgerukt, en de vloer – houten steunbalken, dwarsplanken, en twee lagen triplex – is verwijderd met een cirkelzaag en drie maten breekijzers. Planken die vroeger door termieten zijn leeggegeten (en slim door de vorige eigenaar met triplex bedekt, later het triplex weer aangegeten dus nog een laag triplex) zijn door nieuwe vervangen en de vloer is vervolgens betegeld, de muren en het plafond zijn gerepareerd, Henk is een paar keer onder het huis gekropen *jakkes* voor nieuw elektriek, de gaslijn is verlegd, de nieuwe kastjes zijn in elkaar gezet en opgehangen, de koelkast en de vrieskast zijn lekker schoon gemaakt en naar hun nieuwe plek gesleept, en de dumpster is volledig vol geladen. Intussen regelde Deirdre het huiselijke leven vanuit een kampeerkeukentje en picknicktafel op het terrasje achter, en de kinderen vonden de minder-dan-gewoonlijke supervisie geweldig. Het huis heeft dus een serieuze beurt nodig en wij, de werkploeg, willen een serieus weekje vakantie. Dus, op weg naar het Death Valley Nationale Park! Het is maar een paar uur hier vandaan, dus prima te doen.

Zondag 8 november

We ontsnappen om een uur of tien via route 14, vanuit Acton in Soledad Canyon waar onze “gewoonlijke” camping is. Voor we Palmdale bereiken, drie kwartier later, hebben we al besloten waar we iets gaan eten tussen de middag – eigenlijk nogal voor de middag ;) - bij Lupe's, tegenover de Home Depot. We hebben dit mini-restaurantje een paar weken geleden ontdekt. Het is zo in een hoekje verstopt dat je het nauwelijks kan vinden, twee keer het blok om voordat Henk het zag. Ontzettend lekker eten, alles zelf gemaakt inclusief de tortillas, door de opa en de twee vrouwkes (ik denk zijn vrouw en dochter) bereid in de keuken achterin en geserveerd voorin. Je kan ook bestellen voor een feestje. We vragen ons af of tamales geschikt zijn voor Thanksgiving ;)

De pret begint als we van het Home Depot parkeerterrein weg willen rijden, en we merken dat een van de “kelderdeuren” (de bergplaats onder de leefruimte) open staat. Gelukkig is het een lege bergruimte. Het blijkt dat de het slot vastzit in de gesloten positie met de deur in de open positie. Hoe in hemelsnaam? Geen idee! Maar goed, Henk heeft zijn gereedschap... het plaatje achter het slot komt eraf an na een aantal pogingen heeft hij de pin weer op zijn plaats. We zijn dankbaar dat we al zo vlug voor lunch gestopt zijn, anders was dit op de grote weg gebeurd...


Terug op 14 en dan 395, noordoost, door het stadje Mojave tot we bijna in Lone Pine zijn. Eenzame Denneboom, een prachtige naam voor een stadje. We zijn hier ten oosten van Sequoia National Park, recht achter de Sierra Nevada, de ruggegraat van Californie en de bergen waarvan de sneeuw voor het water van Los Angeles zorgt. Hopelijk dit jaar meer dan de afgelopen, oh, tien jaar of zo. Achter deze rug valt er natuurlijk nog minder regen/sneeuw, dus is het hier echte woestijn. Er wacht ons nog een kleiner bergruggetje en dan voila, Death Valley.
We slaan af naar het oosten op route 190 om de Argus rug over te steken op weg naar de Furnace Creek camping beneden in de vallei. We kijken van tevoren in de atlas of deze route aangeraden wordt voor vrachtwagens en bussen (dus ook kampeerbussen) en ja hoor, de weg heeft een groene schaduw, dus we zitten goed. We ontspannen lekker en genieten van het Mohave woestijnlandschap. Omdat Argus een bergrug is is het te verwachten dat er een pas is, maar het ziet er op de kaart goed uit, geen haarspeldbochten. Bovenop de pas, 1200m boven zeeniveau, stoppen we om het dal in te kijken. Zo mooi!
En dan zien we de weg, die vrolijk heen en weer naar beneden slingert... hmmm... en wacht even... er ligt nog een andere bergrug tussen... Henk werkt met de bergversnelling en de uitlaatrem om de gewone remmen te sparen terwijl we van de Argus afdalen. Er staan kleine bordjes langs de weg, iedere 300m. We dalen van 1200 naar 600 de Paramint Vallei in, dan omhoog tot 1500m de Paramint Range over, en dan straks uiteindelijk Death Valley in, waar het 85m of zo onder zeeniveau is. De bergen hebben een strenge schoonheid. De weg omhoog is knap steil, de bus haalt hier en daar nauwelijks 45 km/u, en Henk leunt zwaar op het pedaal.

Maar we halen het niet naar zeeniveau en Furnace Creek. Als we eenmaal over de Towne Pass zijn, aan de oostkant van de Paramint rug, zien we een veeg teken: een bordje waarop staat, pas op, de volgende 28 km naar beneden een helling van 6 tot 8%. Achtentwintig km!?! De bergversnelling en de uitlaatrem helpen niet genoeg en ongeveer halverwege beginnen de voorwielremmen te roken. We wijken uit op een uitwijkstrook voor drie kwartier om ze af te laten koelen en zodoende missen we onze kans om voordat het donker wordt bij furnace Creek aan te komen. Dus stoppen we een kilometer of drie verderop, in Emigrant, bij een piepklein kampeerterreintje – alleen tenten! We vallen nogal op... We bieden onze buurtjes onze verontschuldigingen aan voor de verbrande-rubber-stank nadat Henk de bus van 12 meter een tentplekje in manouvreert. Dit was beslist niet de goede route! We voelen ons nogal stom. Maar we hadden het nagekeken. Niet iets waar we van tevoren achter hadden kunnen komen :(

Maandag 9 november

We wachten even tot de meeste tenters weg zijn en dan draait Henk de bus achteruit ons tentplekje af. Nog een paar kilometers van 6% en dan zien we de Stovepipe Wells Camping. Er is plek zat voor kampeerbussen. We besluiten meteen hier te blijven, want, we kunnen wanner dan ook met de losse auto prima naar het bezoekerscentrum bij Furnace Creek, en, we bibberen nog na van gisteren. Het is hier heerlijk rustig met een enorme blauwe hemel boven ons van noord naar zuid, en prachtige bergruggen in de verte oost en west. We pakken een en ander uit, maken een bakje koffie, en gaan dan op weg naar het bezoekerscentrum om te zien wat er hier zo al niet te doen is. We merken dat er ontvangst is voor onze mobieltjes, maar alleen voor smsjes; we bewonderen de enorme reliefkaart; luisteren naar de ranger's babbeltje over zonneenergie; en kiezen wat we 's middags gaan doen, een ritje naar Zabriskie Point en Dante's View. De weg draait van zuid naar zuidoost achter een klein bergruggetje langs, de Zwarte Berg of zo iets. Eerst naar Zabrinskie, waar we parkeren en het geplaveide pad oplopen naar de uitkijkplek. Prachtig uitzicht maar winderig. Een stukje verderop slaan we af bij een zandweg die ons naar Dante's View brengt, zachtjes omhoog met het glooiende terrein achter de zwarte Berg, het laatste stuk steil omhoog, en dan zijn we op een (koud en erg winderig) parkeerterreintje bovenop. Het is hier bijna 1800m hoog, en we hebben een fantastisch uitzicht op het Badwater stuk van Death Valley – de zoutvlakte die op -85m ligt – en op de Paramint Range aan de overkant. Het is overwelmend mooi. En koud.

Dinsdag 10 november

Een vrouwtje bij het bezoekerscentrum gisteren vertelde ons dat Titus Canyon erg mooi is, en dat is ons plan voor de ochtend. Je komt er alleen via een eenrichtingsverkeer-zandweg (kiezelweg?) die in Nevada begint, een stukje voorbij de oostgrens van het nationale park. We rijden eerst nog een stukje verder door naar Beatty, een gehucht met een benzinestation en geen grootkruidenier, maar wel mobielontvangst! We vullen de tank, kijken dus eerst even naar onze email en Facebook ;), en dan rijden we terug naar de Titus-zijweg. Het begint als een hobbelige en saaie weg door de woestijn, maar dan rijden we het bovenste deel van de kloof in. De weg draait en slingert, we botsen heen en weer, en na iedere bocht is het prachtiger en nog prachtiger. De bergmuren zijn rood, groen, zwart, goud; de zandweg is zo nauw, zo vol met gaten, en nauwelijks uit de bergmuur gebeiteld... We zien (en stoppen om te kijken of we onze ogen kunnen geloven) grote hagelstenen, ze zijn nogal zacht maar beslist hagelvormig, niet sneeuwvlokken. Er hingen hier grijze wolken vanochtend. Blijkbaar is er wat uit gevallen :)
Na het hoogste punt liggen er een paar, duidelijk verlaten, mijnen langs de zandweg: eerst werd er koper uit gehaald, toen lood, en nu is het een ghost town. We eten onze lunch voor de schaft van de eerste die we tegen komen. Een stukje verder begint het laatste stuk van de kloof, een “slotcanyon”, met zijn hoge, steile, gesteenhouwde muren en smalle vloer. We rijden door de kiezels onderin de kloof waar, als het regent, de plotselinge overstromingen woedend de stenen en steentjes meesleuren. Daar zit je liever niet tussen. Die regenwolken vanmorgen – het is toch wel goed, he, want het hek aan het begin van onze zandweg was open? - maar toch zijn we opgelucht als we ineens uit de kloof breken en weer in de zon staan op de warme velleivloer. Dat was leuk, op een beetje enge manier. Een beetje eng op een leuke manier. Er is wat te beleven in de wereld!

Van hier rijden we naar het noorden naar Scotty's Kasteel toe. Dit is normaal een toeristenattraktie, maar het is nu dicht vanwege een enorme storm mid-oktober. Het is in een andere kloof, en is inderdaad bedolven onder modder, stenen, en troep. Het gaat maanden duren voor ze het opgeruimd hebben. We zijn echter niet op weg naar Scotty's; nee, we zijn van plan een vulkaan aan onze verzameling toe te voegen: de askegels van de Ubehebe en Kleine Hebe kraters. De een is 2000 jr oud en de andere 500. Nauwelijks dood! Er loopt een pad rond de bovenrand van allebei, aan elkaar verbonden, dat lijkt een leuke wandeling, maar een paar kilometer. Dus knarsen we steil omhoog door de askorrels, een uitputtend stuk van driekwart km. Hier hebben we er toch niet zo'n zin in, want het is heel, heel erg koud en heel, heel, heel winderig. We surfen over de askorrels terug naar beneden en klimmen gauw in de auto die door de zon lekker warm is gehouden. De termometer van de auto zegt 7 graden C. Plus de windfaktor. Brrr.

Woensdag 11/11

Vandaag staan er een heel stel korte wandelingetjes op het programma. Eerst rijden we naar Badwater, het verst naar het zuiden, om ons op de zoutvlakte te wagen. Dit doen we vroeg in de morgen, want daar is het altijd het heetst. Het mag hoger in de bergen koud zijn, maar hier is het een lekker warme ochtend. Na het vlonderpad en het eerste stuk van de vlakte waar de meeste mensen op het zout wandelen, gaan we nog een klein stukje verder. Hier lopen we op vochtig zout met pluizige mini-zoutkristalletjes. De regen van gisteren heeft wat zout opgelost en nu is het gelijk weer aan het uitkristalliseren. Henk schiet een paar plaatjes van grotere kristallen die in piepkleine plasjes brak water groeien. Verbazingwekkend.
Voorbij Badwater naar het zuiden is de weg afgesloten vanwege dezelfde oktober storm. We keren dus om – al onze andere wandelingetjes zijn verder naar het noorden, nogal verspreid, op weg terug naar de camping – en we gaan op weg naar Golden Canyon. Dit is weer een “slot”kloof, deze met (je raadt het al) goudkleurige muren. We zien ?borax? aders in het steen? Het is in ieder geval niet kwarts, het heeft een andere struktuur.
De volgende halte is bij het Furnace Creek bezoekerscentrum en we eten in de schaduw. Er komt muziek van het terrasje, waar de ranger een praatje over hagedissen gaat houden; de ranger komt dus maar naar ons toe bij de picknicktafels. Ze heet Naomi en is een interessant mens. Ze vertelt ons over de agent 007 hagedis en de Beach Boy hagedis – nee, niet hun echte naam ;) - en gebruikt Rodney de plaatselijke roadrunner als voorbeeld van waar die voedsel voor zijn. Ze legt ook uit waarom er muziek is: blijkbaar is er een groep mensen (ze rolt haar ogen rond en hoopt dood te gaan voor ze er lid van wordt), die zichzelf de 49ers noemen, en de tweede week in november komen ze samen in Death Valley om eer te doen aan de herinnering dat, ja, inderdaad, in 1849, er een groep goudgravers op weg was naar Californie, die eigenwijs de verkeerde route namen ondanks dat ze gewaarschuwd waren. Naomi vind niet echt dat die mensen, die zich hun eigen lot op de hals hebben gehaald, het verdienen om herinnerd te worden ;). Ze zijn niet eens onderweg dood gegaan of zo, moppert ze ;) Er is er een hulp gaan halen en die kwam terug met extra eten, dus het was echt niks bizonders, zegt ze nog ;) Dit verklaart, tussen haakjes, dat er zoveel kampeerbussen staan op de camping bij Furnace Creek. We zijn blij dat we in Stovepipe Wells staan!
Onze volgende parkeerplaats is bij het Harmony Borax fabriekje, zoiets dat je moet zien omdat het deel van de plaatselijke geschiedenis is, maar interessant, nuh. Dus maar snel op naar onze laatste wandeling: Salt Creek. Anderhalve kilometer over de vloer van de woestijnvallei naar een opening tussen twee heuveltjes. Hier is een lang vlonderweggetje aangelegd in de vorm van een lollie door een verrassend groen mini-dalletje. De bordjes leggen alles uit over zoetzuurkruid (pickleweed), dat het teveel aan zuit opslaat in zijn dikke ronde blaadjes, en als het te zout wordt gewoon een nieuw blaadje groeit; en over pupfish, die in water kunnen leven dat vier keer zo zout is als de zee. We horen water druppelen onder het vlonder en we zien een klein stroompje verschijnen en verdwijnen tussen de planten. Het is hier magisch... Er waadt een schattig klein Virginia roerdompje in het beekje, en waar het vlonder de bron van het beekje oversteekt kijken we of we pupvisjes zien. Nee, maar wat we wel zien zijn voetsporen van een reiger in het zand op de bodem. Geen wonder dat er geen visjes te zien zijn ;)
Na het eten rijden we terug naar Beatty omdat Henk een telefoonvergadering heeft voor Destination Imagination. Ik ben van plan een blogpost te schrijven en in te sturen, maar zoals gewoonlijk schrijf ik veel te veel. Misschien vrijdag.

Donderdag 12 november

Direct na het ontbijt trekken we Mosaic Canyon in, die vlakbij de camping ligt. Het is weer een slot canyon, deze keer met brede dalletjes tussen de nauwe stukken. Er zijn fantastische gladde, gepolijste breccia kloofmuren, met de kiezels en steenbrokken die in de zandsteen vastzitten net zo glad afgesleten als de rest van de kloofmuur. We genieten van de kloof terwijl we door de kiezels lopen in het laagste stuk, klauteren over glibberige gepolijste steenhellingen, weer een stuk kiezels, dan klimmen we om rotsen heen die de kloof versperren. Nog twee steile en nauwe glibbersteen klauterpartijen later vragen we ons af waarom, en we draaien ons om om weer van de kloof te genieten op de terugweg. Er zijn hier heel weinig planten, en die we zien zijn piepklein en groeien in gekke piepkleine rotsscheurtjes.
's Middags rijden we weer naar het bezoekerscentrum, waar Naomi ons, een klein groepje vogelliefhebbers, naar de golfclub leidt (ja, er is een golf club) om te zien of er vogels zijn. Drie uur 's middags, klaagt ze, ze geven me drie uur op het schema, wat voor vogels zie je nou om drie uur 's middags? Terwijl ze moppert vliegt er een witte duif over haar hoofd, dan een vlucht spreeuwen. We horen een specht. Rodney de roadrunner komt kijken, laat ons zijn mooie kuif zien, uit op een versnapering? Nee, dat mag niet. Op het uitzichtvlonder bij de vijver van de golfclub zijn er gehoornde leeuwerikken, meerkoetjes, een houteend, pipits, een moeraskoninkje, phoebes, en! een knalrode vermilion flycatcher! Heel zeldzaam! Naomi en een van de vogelkenners hebben het haast niet meer van plezier. Aan de andere kant van de vijver zien we een coyote met zin in een hapje meerkoet, maar ze zien hem op tijd. We blijven tot het schemert. Als we terug lopen vliegt er een Cooper's havik over de weg, en hij/zij gaat geduldig in een klein boompje zitten zodat we allemaal foto's kunnen nemen.

Vrijdag 13 november

Vandaag rijden we terug naar huis. Er zijn nog meer 49ers op de Furnace Creek camping, wat dit een goede dag maakt om weg te gaan ;) We nemen 190 naar het oosten, dan 127 zuid, dus we gaan niet over Towne Pass heen deze keer en trouwens ook niet echt over iets anders. Ik maak me toch zorgen over de remmen – het is notabene vrijdag de dertiende...
Voor we route 15 bereiken bij Baker staat er een fietser aan de kant met zijn waterflesje te zwaaien. Het is een Pool, op vakantie, op weg (alleen! idioterik!) naar Death Valley via zandweggetjes en kan hij water van ons kopen? We vullen al zijn flessen en flesjes, geven hem een extra 3,5 liter fles, plus een lange slok uit weer een andere fles, en weigeren geld. Ik lees later dat het vandaag landelijke-behulpzaamheidsdag is. We hebben er geen extra dag voor nodig.

Eenmaal op route 15 staan we een uur stil, geen idee waarom, er vliegt wel een helikopter en er komen zes politieauto's langs, maar er blijkt maar een auto langs de kant te staan met zijn voorkant omhoog. We waren bang dat het een dodelijk ongeluk was maar gelukkig niet. Misschien een gewapende bankrover ;)

Vanavond zijn we de enige kampeerders op een provinciaal park campinkje in San Bernardino/Victorville. Morgen nemen we de auto naar Redlands voor Dest.Imag., en daarna gaan we noordwaarts terug naar Palmdale, via 138 die achter de San Gabriel bergen loopt. Op die manier hebben we geen remmen nodig en dan kan ik ophouden met me zorgen te maken ;) We maken volgende week wel een afspraak voor de bus voor zijn jaarlijkse beurt. We willen morgenavond op het parkeerterrein van Walmart slapen, want, als we in Acton op onze favoriete camping terug komen, dan kunnen we gebruik maken van een hele goede aanbieding. Dat kan alleen als we een hele week weg zijn geweest.

We wisten eigenlijk niets over Death Valley behalve dat het in een woestijn ligt en het 's zomers erg heet wordt. We hadden geen idee – we hebben deze herfst meer natuurschoon gezien dan in een aantal gewone jaren tezamen! Ja, het is natuurlijk woestijn in Death Valley. Creosote struikjes, sagebush en coyotes. Niets om over naar huis te schrijven. Maar er is zoveel prachtigs, ongelooflijk! Ik gebruik dat woord een hoop de laatste tijd maar het is echt zo. En het is november, dus was het ook niet te heet. Dus wat we gaan doen is in de lente of volgend jaar in de herfst terug komen. We zien het wel zitten voor herhaalbezoekjes... net als Yellowstone en Utah. Genoeg om ons jaren bezig te houden.

Life is good.


Sunday, October 11, 2015

17 t/m 24 september 2015

(foto's over een paar dagen)

17 september donderdag
Het regent nog steeds en het is maar een paar graden boven nul als we opstaan. We willen in Yellowstone blijven zolang het weer het toelaat, en we beginnen ons af te vragen... Een piepklein wandelingetje, het heuveltje aan de overkant van de weg, vanwaar we de hete bron in de rivier hadden kunnen zien, wordt al bijna onmiddelijk afgebroken. Henk heeft wel twee foto's van de camper op de camping. De rest van de dag luieren we met knuffeldekentjes en de verwarming aan. Er ligt sneeuw op de bergrand achter het heuveltje. We kijken gezellig wat er volgende week te beleven is in de Grand Tetons en Bryce Canyon.

18 september
Hoera! Het is droog! Als de wolken in de verte van de bergtoppen afblazen zien we prachtige sneeuw. Het is al van ons eigen bergruggetje afgesmolten, dus maak ik gauw een heleboel foto's om precies de zonsopgang te pakken te krijgen. De lucht is weer mooi blauw. Toch haalt Henk maar de vierkantjes isolatieplaat uit het bergvak onder de camper en duwt ze in de dakventilatiegaten. Omdat we morgen weg gaan kunnen we het schone water vandaag opmaken, dus draaien we lekker een wasje. 's Middags geven we de wolven nog een keer de kans om zich te laten zien. We nemen dikke boterhammen mee, maar eerst gaan we nog een keertje kijken bij de Tower. Daar is een heel ongewone rotsformatie. Henk maakt nog een paar sneeuwfoto's. Onderweg naar de Lamar Vallei staat er weer een file. Bisons misschien? Nee, een mamma zwarte beer met een baby beneden van de weg, en een paar park rangers staan het verkeer te regelen. Hoe weten jullie altijd waar de wilde dieren zijn, vraagt iemand. Van jullie, zegt de ranger, iedereen staat midden op weg stil ;) Een stukje verderop merken we dat we niet over Blacktail Plateau kunnen, die weg is nu voor de winter gesloten. Na nog een file – deze keer wel bisons – trekken we een parkeerterreintje in in Lamar Vallei . Wat zien jullie, vragen we, en de man met de enorme lens zegt, die twee zwarte spikkels aan de overkant, dat zijn zo te zien twee grizzlies. We kijken een tijdje, rijden door naar het volgende parkeerplekje, gaan ons al gauw vervelen, krijgen het koud, en besluiten de wolven te bewaren voor ons volgende bezoek aan YSNP. Henk maakt wel nog een paar mooie besneeuwde bergplaatjes.

19 september zaterdag
Vandaag begint de tocht naar het zuiden naar Los Angeles. Onze volgende halte is in de Grand Tetons, niet erg ver, dus ontbijten we op ons gemak en het is half tien voor we op weg zijn. Er ligt rijp op de auto, op de picknicktafel, en op het dak van de camper – dit weet ik omdat ik het dak opga om het zonnepaneel eraf te halen. Normaal klim ik er op mijn blote voeten op, maar vandaag denk ik, ik hou mijn sokken aan. Het helpt helemaal niet, mijn arme teentjes worden erg koud. En nat. ;)
Er is vandaag blijkbaar een fietsevenement, en er rijden fietsers aan allebei de kanten van de weg, die toch al nauwelijks een berm heeft. Wel spannend. We proberen nog een keer om Grand Prismatic Spring te bekijken, maar er staan passagiersauto's op alle camper/busparkeerplaatsen :( Dus op naar de zuidingang en de Grand Tetons. We zien hier en daar mooie herfstkleuren, ook rood, tot nu toe waren er alleen gele espen en half-gele wilgen. We arriveren om half twee op de Colter Bay Campground, we hebben alweer zo'n geluk, he, er zijn alweer maar twee plekjes over. Alleen is het maar voor een nacht, niet twee, want ze sluiten morgenochtend voor de winter. We eten snel een hapje en gaan gelijk op weg om twee hele dagen rondkijken samen te persen tot twee halve. De enige route is een rondweg dus dat komt goed uit.
We zien de Teton bergrug al gelijk, maar het wordt alsmaar mooier. Henk maakt prachtfoto's. Een ranger bij de zuidingang geeft ons een mooi souvenirkaartje. Het is veel kleinschaliger dan YSNP dus zijn we op ons gemak tegen etenstijd terug, en gaan een hapje eten in the Colter Bay Lodge. We pakken niets uit in de kampeerbus want we gaan morgen toch weer weg.

20 september zondag
Het vriest weer vanochtend – niet ijskoud, maar rijp op de auto en de picknicktafel. Het is heerlijk fris en tegen 9 uur is het zelfs al lekker warm. We stoppen bij het dump station, altijd handig, voor we de Colter Bay camping verlaten. We staan bijna gelijk weer stil om een paar mooie plaatjes te maken bij Oxbow Bend, waar je de weerspiegeling van de bergen in het water kan zien. Mooi warm ochtendlicht :) Er worden ook een handjevol Canada ganzen weerspiegeld, een paar gewoon zwemmend en een paar met de staart omhoog net als gewone eenden. We hebben Canada ganzen dat nog nooit zien doen!
Langs route 26/89 op weg naar Jackson Hole merken we op dat de lange, lage omheiningen nogal krakkemikkig zijn. Misschien overblijfselen van vroeger? - en de bisons van de ranches vinden het blijkbaar ook niet echt nodig om ervoor te stoppen , ze lopen er gewoon dwars doorheen;) . Henk neemt nog een paar foto's van adembenemende berglandschappen bij Teton Point Turnout en dan wurmen we de bus door Jackson, een klein toeristenstadje. Hier moeten we kiezen tussen een paar routes naar Utah; welke we ook nemen, het is een omweg, want we moeten de valleien volgen tussen de bergruggen door, en die lopen in de verkeerde richting. Ik denk dat ik doorheb welke route Henk wil nemen, neem de verkeerde, maar het maakt weining uit. Het is een prachtige rit. We volgen route 26 zuidzuidwestelijk om de Grand Tetons heen, dan buigen we naar het noordnoordwesten, tussen de Snake River Range en de Caribou Range. We hebben geluk dat het zoveel heeft geregend, want anders lag er geen sneeuw op de Grand Tetons :) Toen we door Wyoming reden op route 80 zagen we maar een paar bergen, en dit doet de staat niet echt eer aan; het noordwesten is fantastisch.
We verlaten Wyoming, en gaan de grens naar Idaho over, via route 26 in Alpine Junction. En meteen zien we op de borden langs de weg dat er hier geen “wilde dieren” de weg over steken, maar wel “game” - jachtbuit. Een iets andere blik op het leven... Niet dat we wilde beesten zien, er zijn nu weer alleen koeien in de uiterwaarden. We eten een slaatje voor lunch op een mooi plekje en dan bereiken we Idaho Falls en Interstate 15 – voor het eerst op de grote weg sinds Rawlins, Wyoming. Het is minder mooi maar gaat wel een stuk sneller. In Utah rijden we langs 150 km reklameborden, van Ogden tot voorbij Salt Lake City. We zoeken de WalMart in Payson op als het etenstijd is, halen wat boodschapjes, koken iets lekkers, en hebben een paar uur om ons te ontspannen.

21 september
Vandaag rijden we maar een klein stukje. Het is hier het land van de saliestruiken en geelbloeiende konijnebosjes, en een beetje verderop ook jeneverbessen – typische vegetatie van droge (maar niet woestijnachtige) gebieden. Nog geen tuimelkruid of kaktussen. Aan het eind van de ochtend verlaten we rte 15 weer en doen een stukje 20 oost en 89 zuid, over een kleine pas aan het noorden langs het Markagunt plateau. Dit is weer bergachtiger, met steile hellingen en bladverliezende bomen. We herkennen de bomen niet. Als we route 12 (oost) oprijden zitten we tussen de rode rotsen, gaan door een paar rode rotstunnels, en arriveren om half een bij Bryce Canyon. Een van de twee enige kampeerplekjes dat nog open is (hmm), en deze is beter dan die andere, het is ontzettend eng boven een muurtje en we krijgen allebei een paar hartaanvallen bij het parkeren van de bus, om 'm net ver genoeg van het pad af te zetten, en dat is vlak boven de stenen muur. We gaan eventjes zitten met een kopje thee om de bloeddruk weer te laten dalen, maar al gauw zijn we weer op de been voor een wandelingetje, het Navajo pad af, 1,5 km naar beneden en 1,5 km weer naar boven. Ik denk ongeveer 200 m vertikaal. Het is een ERG steil zigzagpad naar beneden tussen de hoodoos door, om een uitstekend stuk rots heen, en zigzag weer omhoog tussen nog meer hoodoos. Hoodoos zijn rotsformaties die op zo'n manier zijn afgesleten dat ze net op levende wezens lijken – reuzen, dwergen met baarden, koningin Victoria, een schaakspel. Enorm gaaf. Bryce is een van de meest verbazingwekkende plekken die we ooit gezien hebben.
Weer op de camping kletsen we met onze buren uit Nieuw Zeeland, klagen erover dat er in Utah, dat opgericht is door Mormonen, geen wijn te koop is; en na het eten deelt Henk een van zijn laatste flessen met ze. Wat zo leuk is van kamperen is de mensen die je allemaal ontmoet!

22 september dinsdag
Er is een wandeltocht die we willen doen, een flinke lange, dus willen we vroeg de deur uit; maar het is kil en dan loop ik altijd te snel. Er is ook regen op komst, zegt het weerbericht,. Wat allebei op een flinke wandeling niet goed is, dus veranderen we van plan en rijden naar Kodachrome Staatspark en/of een leuke waterval een stuk verderop op route 12. Eerst stoppen we bij het bezoekerscentrum van het Grand Staircase Escalante Nationale Monument. De mevrouw aan de balie vertelt ons over Willis Creek, een beekje dat door vijf sleutelgatkloofjes loopt, en iedere kloof is dieper (hoger?) dan de vorige. Als die donkere wolken, daarginds, heuvelopwaarts van waar je bent gaan regenen, zegt ze, heb je 40 minuten om de kloven uit te komen. Dat is anders gevaarlijk. Maar het is best wel genoeg tijd, als je goed op de wolken let, zegt ze. O ja, en je hebt een auto nodig die hoog op zijn wielen staat om bij het begin van de wandeling te komen. Ja, die auto hebben we, en het regent op het ogenblik niet, de zon schijnt zowaar en het is best lekker geworden; dus natuurlijk gaan we naar Willis Creek. De zijweg vinden: ja; 9 km over een “onverbeterde” weg, ongeplaveid, kuilen, op en neer en door andere beekjes heen die door het rode zand (de rode modder) stromen: ook; het parkeerterreintje: idem; en we beginnen een enorm leuke wandeling. Ongeveer 4 km lang stappen of springen we heen en weer over het beekje. Op een gegeven ogenblik ga ik een platte steen meedragen om met droge voeten over het volgende iets-te-brede stukje beek heen te komen. We kunnen om de haverklap de kloofmuren links en rechts tegelijk aanraken. De kiezels in de beek hebben alle kleuren van de regenboog, alle kleuren van de klippen in Escalante: paars, donkerrood, roze, oranjerood, oranje met rode spikkels, geel, wit, groen, blauw, grijs. Ik stop hoe langer hoe meer kiezeltjes in mijn broekzakken – en kom er dagen later achter dat je dat natuurlijk helemaal niet mag... oeps... De kloven worden dieper en dieper, de hogere muren zwart geworden door hun enorm hoge leeftijd, behalve waar er niet zo lang geleden (geologisch gezien) een groot stuk uit is gevallen. De gevallen rots ligt in het midden van het beekje. De muren zijn gestreept en gegolfd, eeuwenlange erosie van het zandsteen door de vaak bruisende beek met al zijn kiezels. We kijken naar de lucht om te zien of het boven Bryce regent – we willen zelf niet meegebruisd worden – en realiseren ons, geen enkele kans dat we dat kunnen zien; we zien alleen maar een erg smal stukje lucht recht boven ons. Nou ja. Maar goed dat de zon schijnt, dat geeft vertrouwen ;)
Uiteindelijk gaan we terug, stappend en springend, en krijgen allebei nu wel natte voeten; eten onze lunch op een platte steen in een breder stukje, en komen in volle zonneschijn weer bij de auto aan. Er is nog genoeg middag over om bij Kodachrome te gaan kijken. Dat is ook best leuk. Als we er eerst naar toe waren gegaan hadden we waarschijnlijk de rare zandsteenpijpen beter gewaardeerd...

23 september
Het is 's nachts heerlijk koel en we slapen prima. Het is de laatste dag van onze vakantie: morgen rijden we naar Los Angeles, naar Deirdre en Jeff en de kinderen, die we vrijdag gaan opzoeken :) We genieten van een stevig ontbijt en om een uur of 9 beginnen we aan de wandeling die we gisteren hadden willen maken: de Fairy Loop Trail, de feeencirkel, een grote lus: eerst langs de bovenrand van Bryce Canyon, dan naar de kloofbodem, op en neer en om hoodoos en rotsmuren heen, over gladde rotsstukken, langs de Tower Bridge formatie, en weer omhoog naar de bovenrand. We hebben genoeg granola repen en gedroogde mango reepjes bij ons, maar niet genoeg water (nooit genoeg water), en we stoppen regelmatig om foto's te nemen en op adem te komen. Er zijn ruggetjes waar het aan allebei de kanten nogal naar beneden gaat, droge beekjes, kruimelende hellingen, prachtig rode rots en een deepblauwe hemel. Fantastisch fantastisch fantastisch. Mijn Fitbit zegt trots: 6 uur, 13 ½ km, 139 trappen op, 22 duizend stappen. We hebben ons best gedaan! Als we terug zijn drinken we een heleboel water, nemen een douche, eten lekker vroeg, en pakken de camper in voor de rit vanmorgen. We willen super vroeg op weg, dus doen we wat we kunnen om de dieselherrie voor de buren zo veel mogelijk te beperken. De uitschuifmuren gaan dus ook alvast naar binnen, en we hoeven morgen alleen maar te ontbijten en weg te rijden. Henk heeft de wielen precies laten staan bij het parkeren, dus eruit wordt veel makkelijker dan erin ;)

donderdag 24 september
We kruipen stilletjes om half 7 de camping uit. Van Bryce to Kanab, route 12, 89 (we komen langs Angel Canyon en sturen in gedachten onze groetjes naar de dieren in het opvangcentrum), dan zuidwest en west, 389, 59, 9, pakken een hoekje Arizona mee, en weer terug op 15 – dit alles om een paar kleine maar steile pasjes te vermijden over de Markagunt rug. De weg leidt ons door prachtige knalrode, witte, roze, grijsgroene, zwarte klippen die schitterren in de ochtendzon. Het lijkt op de mesa's van New Mexico, de weg loopt bijna vlak en dan is er ineens een helling van 6% door een klip/mesa, gevolgd door weer een vlak stuk. Er is zelfs een 8% helling bij Hurricane. Eng.

Als we eenmaal weer op de 15 zitten kunnen we zien dat we nu in een woestijn zitten: yucca's, creosote struiken, grote kaktussen, en geen konijnebosjes en saliestruiken meer. Arizona en Nevada hebben hun eigen woeste schoonheid van de eeuwenoude, gevouwen rotslagen in de klippen. Dan zijn we in Californie waar er geen parkeerplekken langs de weg zijn. De borden zeggen wel, over zoveel km een parkeerplaats, maar als je zover bent zegt het nieuwe bord: gesloten, en de volgende is over zoveel km. Die is ook gesloten. Niets tussen Las Vegas en Barstow. We hebben honger, dus uiteindelijk loop ik wiebelend door de botsende bus – slecht wegdek - naar de koelkast om boterhammetjes te maken. De bus botst nog eens extra net als ik de koelkast open doe, en een grote glazen pot met drinkwater springt eruit en breekt op de vloer :(. Aan de positieve kant, Henk ziet een van de drie vermiste staatnummerborden: Alabama! Nu hebben we alleen nog Maryland en North Dakota nodig.
De reis van de herfst 2015 beeindigt in Acton nadat we in Victorville de 15 hebben ingeruilt voor 18, een omweggetje hebben gemaakt naar 138, noordelijk aan de oostkant van de San Gabriel bergrug naar Palmdale, dan op 14 naar het westen, naar dezelfde camping als vorige winter. Zo te zien is het niet veel verbeterd, nauwelijks onderhouden, maar we vinden een werkende elektrische aansluiting van 50 W dus hebben we het prima naar ons zin.

10 t/m 16 september 2015

(Ik voeg later nog foto's toe)

10 september 2015
Onze eerste dag in Yellowstone National Park (YSNP). We rijden met de Honda binnen via de oostingang, 86 km ten westen van Cody, dan nog 45 km naar het dichtstbijzijnde bezoekerscentrum in Fishing Bridge. De weg door het park is een nummer acht, als je begrijpt wat ik bedoel, en van de oostingang kom je er halverwege de onderste cirkel op, aan de rechterkant. Vandaaruit verkennen we het park tegen de klok in naar Canyon Village, en al gauw krijgen we de typische geothermale reuk in de neus: zwavel! We stoppen op het eerste parkeerterreintje langs de weg en nemen een kijkje bij de Mud Volcano – een brullende en stomende hete bron in een grotje en een stel blubberende modderpotjes. Dan rijden we verder naar het noorden (opstopping vanwege bisons midden op de weg in Hayden Valley), naar het westen naar Norris (vertraging want ze zijn bomen aan het hakken), en dan weer naar het noorden aan de westkant van de acht naar Mammoth Hot Springs (wegonderhoud en een nieuwe brug). Je gemiddelde snelheid gaat wel naar beneden zo…
We wilden een kijkje nemen op de camping bij Norris, maar vanwege de wegreparatie missen we de zijweg. Kan niet schelen, dan kijken we wel op de camping bij Mammoth Hot Springs, nadat we bij het bezoekerscentrum ter plekke een paar goede kaarten hebeen aangeschaft. De vrijwilligers vertellen dat er zaterdag handjesvol kampeerders weg gaan, en als we er vroeg bij zijn hebben we een goede kans op een plekje. Het is een system van wie er het eerst is. Het is echt de moeite waard, want het is een prima lokatie, en het kost veel minder dan de prive kampeerterreinen buiten YSNP waar we naar gekeken hebben – er is er een bij die $67 per nacht wil! Nou ja. Echt niet. De YSNP campings kosten $20 of minder, en met onze seniorenpas (die zelf maar $10 is als je eenmaal 62 bent) mogen we niet alleen voor niets het park in, maar we krijgen ook nog eens 50% af van de camping. En: ze hebben plenty ruime plekken voor grote caravans en kampeerbussen!
Henk peinst wel even over de route die we dan zaterdagochtend vroeg zullen rijden. Hij heeft geen zin om de bus langs de wegreparatie te friemelen. Maar als we de acht de andere kant om rijden moeten we over Dunraven Pas, inclusief haarspeldbochten. Hmmm. We besluiten om dan vandaag maar terug te rijden naar Cody via de noordoostingang, om te kijken of dat beter is. Onderweg zien we bisons, pronghorns, muilherten – allemaal met babies! – trompetzwanen, en vreemde eenden ;) De eenden zijn misschien kaneeltalingen. De zwanen zijn een complete verrassing; er zijn er vijf, ze zijn prachtig en veel groter dan knobbelzwanen; de meest bedreigde vogels in Noord Amerika, en het blijkt dat YSNP een van de weinige plekken is waar ze nog voorkomen en broeden. We wisten hier niets van, maar het stond op het grote informatiebord bij het parkeerterreintje. We stopten eigenlijk alleen maar omdat we in de gaten hebben gekregen hoe je de meeste wilde beesten ziet: als er een auto stilstaat, even rond kijken; twee of meer auto’s, parkeer er meteen bij en vraag waar ze naar kijken. Vooral als een van de voertuigen een geel YSNP tourbusje is ;).
Onderweg komen we langs de boven- en benedenwaterval in de Yellowstone rivier en we gaan er natuurlijk even kijken. Adembenemende schoonheid overal om ons heen, een diepe kloof, prachtige watervallen, de lucht zo blauw. Verderop eten we langs de rivier onze boterhammetjes en zien grijze gaaien. Ze zien ons ook en komen kijken of we willen delen. Nee. Mag niet. Het wild moet wild blijven.
Als we laat in de middag het park uitrijden merken we dat we in Montana zijn. In ieder geval voor een paar kilometer. Deze route, de Opperhoofd Joseph Mooie Omweg (Chief Joseph Scenic Byway) (leuk he, zo’n naam in het nederlands vertalen), is fantastisch mooi; we gaan langs een magnifieke bergrug aan de rechterkant, en een even mooie maar een stukje verder weg links, terwijl we door de valley/kloof/valley heen rijden. En we moeten erover heen! Dit via een pas vol haarspeldbochten en lange stijle klimstukken. Henk fronst. Als we deze route zaterdag nemen moeten we er in de andere richting over. Ook geen goed plan. Tussen haakjes, bijna 3500m hoog, en het heet de Dode Indiaan Pas. Een bende militairen hebben daar ooit eens een indiaan doodgeschoten die niets kwaads deed behalve indiaan te zijn.
Het is bijna even indrukwekkend aan de andere kant, maar de laatste zoveel km naar Cody zijn geen probleem. ‘s Avonds bestuderen we de kaart om te zien wat de betere route is. Yellowstone ligt eigenlijk in het midden van een paar bergketens; je kan er alleen makkelijk in van het zuiden of van het noorden. En dat is honderden km omrijden. Henk besluit toch maar de Dunraven Pas te nemen, binnen het park. Het is in ieder geval korter, en we willen, hoe vroeg? om 8 uur? Half negen? bij de camping zijn zodat we er zeker van kunnen zijn een plekje te krijgen. Dus we moeten al vroeg genoeg op…

Vrijdag 11 september
Eerst maar terug naar de grootkruidenier om de koelkast en het vriesvak te vullen; er zijn alleen maar souvenir/snack winkels in het park. Henk vult de verswatertank en ledigt de grijs- en zwartwatertanks. Vandaag verhuizen we naar een camping in het Shoshone Nationale Woud dat Eagle Creek heet, zo dicht mogelijk bij de parkingang. Het kost daar $15 per nacht (voor ons 50% eraf) (*grijns*) en het is er zo stil en vredig… We zijn er al voor de middag. De gastheer beveelt een plekje aan naast de kabbelende rivier met precies de juiste hoeveelheid schaduw. Een witkoparend vliegt over en er zit een havik in een boomtop, ik maak zonnethee in een lege zoetzuurpot, we ontspannen ons lekker, en buurman Jim komt gezellig kletsen. Er zijn hier een heleboel wilde beesten, zegt hij. Beren, bisons, wapiti’s, muilherten – die hebben hele lange oren. Er zitten zat rozebottels aan de struiken op de camping voor de beren, zegt hij, die moeten zich vestmesten voor de winter. We zien er helemaal geen maar dat is ook goed ;) Na het eten ruimen we alles op zodat we morgen erg vroeg weg kunnen. Henk draait de hele nacht heen en weer. Hij droomt van de Dunraven Pas.

12 september
We komen op de Mammoth Hot Springs camping aan om kwart voor negen, ruim op tijd om een plekje te veroveren. Hier voor staan we op om half zes, rijden om 10 voor zes, steken voor zonsopgang twee passen over – er zat nog een kleintje voor Dunraven – 3 uur bergwegen, haarspeldbochten, en bisons midden op de weg… dus houden we het de rest van de ochtend lekker rustig en ‘s middags gaan we Mammoth Hot Springs bekijken. We rijden en lopen om de hetebronterrassen heen op het vlonderpad. Je mag niet van het vlonderpad af, te gevaarlijk want de bronnen zijn enorm heet, maar er zijn voetsporen van de wapiti’s in het kalkstof om de bronnen heen en er glijdt een slang door de bosjes tegen de zijkant op. We vragen ons af waarom er niet meer dieren in de problemen komen – misschien zijn ze slimmer dan wij mensen…
Vervolgens gaan we bij het hotel vragen hoe het zit met de tourbusjes (nog maar een paar begeleide tours vanwege het late seizoen, en die zijn volledig besproken) en met de wolf-avonturen van het Yellowstone Instituut ($ honderden! Grappenmakers, die jongens!) Het kan ons niet schelen, want we kunnen zelf prima het gele tourbusje achterna rijden en stoppen als het busje stopt ;) Hierna bewonderen we de wapitikudde die lekker op het groene gras voor het bezoekerscentrum aan het knabbelen is, rijden terug naar de camping, en bewonderen ook nog het veelkleurige torenvalkje in het boompje naast onze kampeerbus.

13 september zondag
Aangezien we een week blijven hoeven we ons niet te haasten om alles in YSNP razendsnel te zien. Zodoende rijden we de noordingang uit in Gardner (eerst even de vroege mis bijgewoond) naar Bozeman, Montana. Er is daar een kleine grizzlybeeropvang met 5 geredde beren. We zien Bella (20 maanden oud), een weesbeertje uit Alaska. We kunnen ons voorstellen dat mensen niet voorzichtig genoeg zijn met beren, want ze ziet er echt schattig lief uit. De werknemers geven informatie over veiligheid en beantwoorden alle vragen. Hierna gaan we Bozeman in, en lunchen op het terras van de Garage Diner waar de menu’s tussen twee nummerborden zijn geplakt. Enig eettentje met heerlijk eten! Als je ooit in Bozeman komt raden we dit van harte aan. Dan even vlug bij WalMart langs om beerspray te kopen plus nog een paar kleinigheidjes, en gauw terug naar de beeropvang. Jack en Maggie zijn nu buiten aan het spelen. Die komen uit privebezit en werden heel slecht verzorgd. We kijken een tijdje toe, dan is het tijd voor hun beredutje en Brutus komt naar buiten. Tussen beren in verstoppen de werknemers lekkere versnaperingen zoals pindakaas en druiven. De plaatselijke raaf en de eksters vliegen er meteen op af, maar Brutus vindt het niet erg om samen te delen. Hij is enorm groot en werkt regelmatig voor Hollywood. Zijn moeder ging dood toen hij pas geboren was, en hij is thuis opgevoed door de mensen van de beeropvang totdat de omheining en speelplaats klaar waren. Hij is dus erg lief. Zeggen ze.
Als we terug zijn op de camping loopt de wapitikudde over het campingpad, we wachten even – ze zijn wel erg groot van dichtbij - en gaan dan een glaasje wijn drinken bij kampburen uit Pasadena. Ik neem mijn mok zonnethee mee ;).

14 september
Vandaag zouden we Pater, eh, Andrew?, de bezoekende priester uit Pakistan, mee nemen om Old Faithful (de grootste geyser) te zien, maar hij is afgeleid door iemand anders; misschien woensdag. In plaats daarvan rijden we de Blacktail Deer Plateau route, een eenrichtingszandweg die een ietsje hogerop loopt dan de gewone weg. Het verbaast ons niet dat we een muilhertfamilie zien (die heetten vroeger zwartstaartherten). En ook 4 grouse. Grouses. Met een paar goede foto’s en het vogelboek in de hand kan ik je nu vertellen dat het spruce grouse waren. De zandweg komt uit vlak voor de Wraith waterval. We lopen met een massa mensen mee over het geplaveide wandelpad naar het uitkijkpunt, en zonder de massa wandelen we het ongeplaveide pad af naar beneden, naar de rivier onderin de kloof. Waar we die geur weer ruiken die je vertelt dat er dichtbij ergens iets geothermaals gaande is. Het enige wat we zien is een plas eng groen water naast de rivier, een stukje stroomopwaarts. Misschien een hete bron vol mineralen. En zwavel.
We lunchen op een piknikplekje (muilherten, mamma en twee jonkies), rijden Slough Creek in (pronghorns, bisons, een visarend), en kijken een tijdje naar de bisonkudde. Er zijn er een paar in het stof aan het rollen, en de drie grote bisonheren lopen mopperend rond om indruk te maken op elkaar en op de bisondames, waar ze de arme bisonkindjes nogal mee laten schrikken. Onderweg terug is er een ongewoon grote opstopping, wij stoppen ook, vragen wat er te zien is, en zien een zwarte beermamma die lekker op een grote rots in de zon ligt te slapen met haar twee kleintjes, ongeveer 100 m. boven de weg. En, als we terug komen op onze camping, liggen “onze” wapiti’s lui op het gras van het bezoekerscentrum te herkauwen.

15 september dinsdag
We willen graag de wolven van de Lamar Vallei zien. Ze zijn schuw en de ochtend- en avondschemer is de beste tijd van de dag. Het regent de hele nacht en is nog pikzwart als we om kwart over 5 opstaan. Als we om 6 uur de auto instappen, vergeten we de vouwstoeltjes en de beerspray, maar in ieder geval hebben we de koffie bij ons ;) We stoppen achter een geel tourbusje, maar helaas zien we alleen maar een visarend. En bisons. Kuddes. De mensen van het gele busje gaan een stukje lopen, we grijpen onze regenjacks en lopen ze achterna (in berengebied moet met minstens drie man het pad op) (vooral als je je gloednieuwe beerspray vergeet). Als ze allemaal weer instappen en wegrijden, rijden we ze achterna. Ze gaan een ander parkeerterreintje op, wij ook. Er is een toiletgebouwtje… nou ja, dat moet nu eenmaal ook ;) Zeker na een grote mok koffie. Wij gaan dus ook even, tussen de buien door…
Het gele busje rijdt verder en wij erachteraan. Een stuk verderop staan ze weer stil aan de kant van de weg en de mensen, camera’s en verrekijkers komen te voorschijn. We vragen, wat? Berggeiten tegen de klippen, twee daar, en daar nog twee. Het zijn piepkleine witte spikkeltjes, maar toch kan ik met mijn verrekijker de geitepoten met hun witte lange onderbroeken zien. Als we uiteindelijk het gele busje achterlaten en terug rijden beneden langs het Blacktail Deer Plateau zijn er nog twee ?geiten misschien? Tegen een steile helling, een mama en een lammetje. Niet groot, mager en doorweekt. Maar niet wit zoals die op de klip. De mama heeft een afgebroken hoorntje en ze heeft een electronische kraag om. We hebben eerder al een bisonmama met zo’n kraag gezien, en we denken dat de rangers/wetenschappers/wie dan ook op die manier de kuddes volgt.

16 september woensdag
Het regent ijskoude regen en er waait een ijskoude wind vanochtend. We zijn al vroeg onderweg naar Gardner om de ochtendmis en Pater Edward te pakken. Eerst ontbijten bij het restaurantje naast het Westin Hotel, en als Henk probeert te betalen zegt ze, hoeft niet, het is op mijn rekening, ik had nog een bon, geen probleem. We denken dat ze de dochter van de deken van het kleine kerkje is en hij er iets mee te maken heeft ;) Dan beginnen we de rondtocht door YSNP om pater Edward te laten zien wat we zelf al gezien hebben, plus een paar extra attracties. Zoals Old Faithful! Onderweg proberen we nog een paar hete bronnen te bewonderen – grand prismatic spring bijvoorbeeld, die vanwege diverse mineralen allerlei kleuren heeft – maar het is maar net boven het vriespunt, er hangt een dikke mist boven de bron, het is veel te koud, het regent te hard. We schuilen met zijn drieen onder twee paraplu’s en geven de pater een warme trui van Henk die achterin de auto ligt. Het enige dat we goed zien is, nog maar eens een kudde bisons en een stel wapiti’s die de weg oversteken.
Het bezoekerscentrum bij de Old Faithful geyser zet net de video aan, en als die af is gelopen is het net lang genoeg droog om de geyser buiten te gaan zien spuiten. Een hele hoge uitbarsting, de ranger is zelf onder de indruk. Zal wel door al die regen komen, zegt hij. Dan steken we over naar de lodge voor een heerlijke lunch. Hierna gaan we met onze rondrit door via Fishing Bridge en nemen een kijkje bij Mud Volcano. Het is gelukkig een paar minuten droog, dus kunnen we de brullende hete bron zien en de borrelende modderpotjes. Ik heb ineens zin in een kommetje hete erwtensoep…
De rondrit gaat hierna door Hayden Valley, waar er altijd wilde dieren te zien zijn. Op het ogenblik is er links een grizzly bezig plantewortels en/of knaagdieren op te graven. De pater is net zo enthusiast als wij. De batterij van zijn fototoestelletje is bijna leeg, dus Henk belooft hem een kopietje van al zijn foto’s. We zien verderop de zwanen weer (foto’s uit het raam, het plenst weer), een van de watervallen (paraplu’s), en een paar herten. Dan gaan we weer over Dunraven Pass, en zowaar, de weg is open – onze regen had hier sneeuw kunnen zijn, maar gelukkig net niet. Henk duikt dapper de steile en kronkelende weg op onder de donkergrijze regenwolken. Bovenop de pas sneeuwt het eventjes echt, het is precies op het vriespunt, maar als we eenmaal over het hoogste punt heen zijn: zon, blauwe lucht, en een fantastische regenboog die zo te zien uit de “grand canyon” van de Yellowstone rivier komt. Gaaf! We genieten van mooi uitzicht tot het vlakbij Mammoth Hot Springs weer dichttrekt. Henk zet me af bij de kampeerbus, zet de generator aan, en brengt pater Edward terug naar Gardner. Intussen, de generator heeft mij uiteindelijk niet nodig, klim ik met paraplu achter de camping het wapitipaadje op naar het bezoekerscentrum boven, loop met een boog om de grote wapitipapa heen, en ga de rangers vragen over die beestjes gisteren, die met de kraag en de gebroken hoorn. Het blijkt een Groothoornschaap te zijn. Wow. We hadden echt niet gedacht dat we die zouden zien – misschien is ze al met het jonkie de berghoogten afgekomen omdat het zo koud is. Nu willen we echt alleen nog maar de wolven zien…

Friday, September 18, 2015

5 t/m 9 september 2015

Voor 5 september
Dit reisverslag wordt waarschijnlijk pas weken achteraf gepost. Mijn computer werd alsmaar langzamer en zieker in augustus. Henk denkt dat ik een nieuwe nodig heb, en dat is misschien ook wel zo, maar we zijn nu met pensioen en proberen grote aankopen een beetje verder uit te spreiden. Dus haalde Henk alles eraf, poetste ‘m schoon en herinstalleerde een en ander. Werkte om allerlei struikelblokken heen, en na een week L was de computer eindelijk weer beter. Ik mis nu natuurlijk een aantal programma’s – bijvoorbeeld, mijn favoriete kaartspelletjes collectie, maar ook, en dat is minder prettig, Word en Excel zijn weg. Daar hebben we de CD van, zegt Henk, maar kan ‘m nergens vinden. Zijn naturalizatiebewijs ook niet, en die heeft hij nodig om Social Security (onze AOW) aan te vragen. Die moeten dan in de kampeerbus liggen, denken we (als we thuis iets niet kunnen vinden, vallen we daar altijd op terug, en als we in de kampeerbus zijn, zeggen we, dat moet thuis liggen). En we vertrekken vroeg naar de westkust deze herfst omdat we Yellowstone National Park willen gaan zien. Dus wacht ik maar even met het blog.
5 september
Als we onderweg zijn hebben we alleen de MiFi en dat gebruikt ons beperkte dataplan, dus wat ik het liefst doe is mijn blogposts eerst in een Word document schrijven en er dan inkopieren, in plaats van het blogprogramma de hele tijd open te houden terwijl ik lekker op mijn gemak aan het typen ben. Zodoende maak ik nu maar notities in mijn blauwe schriftje tot we in Wyoming zijn (waar we de bus in april hebben geparkeerd). Het is vandaag eigenlijk 18 september, en nee, ik ben niet op mijn eigen computer bezig, maar op die van Henk. We kunnen de Office/Word/Excel CD ook niet in de RV vinden (idem dito de naturalizatiepapieren)… Ik weet niet of ik van Henk’s computer naar het blogprogramma kan posten – daarvoor zou ik me het paswoord moeten herinneren ;)
We vertrekken, op 5 september dus, met de Honda; en dit is de zaterdag van Labor Day Weekend, een landelijk lang weekend, het laatste weekend van de zomervakantie voor de meeste kinderen in de VS. De auto is al ingepakt, ontbijt en lunch liggen klaar in de koelkast met genoeg ijskoffie voor twee dagen; we hebben gisteravond alvast gedoucht, dus we hoeven alleen maar op te staan, kleren aan, en weg. Henk sluit gauw nog de trickle chargers aan op de accu’s van de autos die thuis blijven en ik wikkel lagen en lagen isolatie om de koeltas met de bevroren eetwaren en de zoetzuurverzameling heen, achter in de auto. Om half zes op, en we zijn 10 voor zes onderweg. Hoera! Voor jullie die net als ik graag de kaart lezen: we gaan van Newbury, New Hampshire via Keene en door Vermont naar Albany, New York: routes 103, 114, 9, 279, en 7. Als we eenmaal in New York zijn een klein stukje 87 en dan zitten we op de grote oost-westroute 90. Benzine is supergoedkoop, niveau 2004, en iedere keer als we tanken grijnzen we breed J.
De bergen in New Hampshire en Vermont zijn mistig en spookachtig, en het verandert pas in landbouw en veeteelt als we op de 90 zitten. Het is nog te vroeg voor herfstkleuren, en we zien alleen kraaien, gieren, spreeuwen, twee eenden en twee aalscholvers – dus amuseren we ons met nummerbordenspelletjes terwijl we door Noord-Pennsylvania, Ohio, en Indiana heen naar Illinois rijden. Als we bij het hotelletje in Chicago/Mokena inchecken hebben we nummerborden gezien van 26 staten plus een van Canada. We hebben de eerste 950 mijl - dat is, eh, ongeveer 1500 km - achter de rug. De eerste dag kan dat niet zo schelen, we wisselen iedere 2 tot 2,5 uur bestuurders, en we zijn nog niet stijf ;). Het is nog niet eens 9 uur, en we rollen al snel ons bedje in.
6 september
Om 6 uur zijn we klaarwakker en we zitten om 6:53 weer op de weg, allebei met een halve liter smakelijke, zelfgemaakte (en dus sterkte Nederland) ijsloze ijskoffie. De hele dag route 90. Door Illinois en Iowa tot Gothenburg in Nebraska, aankomst kwart voor zes. Er is tijd om voor het eten een stukje te gaan lopen. Er staan een heleboel oude verroeste boerenmachines om de parkeerterreinen van de plaatselijke restaurantjes heen. We vinden ze enorm interessant – typisch stadskinderen ;), en, niet zo gek na een dag lang op de saaie grote weg.
De enige andere interessante ogenblikken van vandaag zijn: als we bij de afslag door een wolk spreeuwen rijden die allemaal op hetzelfde ogenblik omdraaien, zoals spreeuwen dat typisch doen; en als we, dom, ja, denken dat we even bij een quiltwinkel op de grens van Iowa binnen kunnen gaan kijken (nee, suffie, niet voor tienen op de zondagochtend van Labor Day Weekend). We hebben nu 40 staatsnummerborden plus 2 van Canada. Guldenroede, guldenroede, zonnebloemen, zonnebloemen, mais, mais, hooggrasprairie voor we de Mississippi over steken en laaggras erna – en dat alleen in geisoleerde kleine stukjes en langs de weg. 1100 km.
7 september, Labor Day
Vandaag rijden we alleen maar naar Denver, Colorado. Littleton om precies te zijn, maar 500 km, om op bezoek te gaan bij vrienden van Destination Imagination. Henk heeft gezegd dat we er om 12 uur zullen zijn. Om 7 uur op, om 7:37 op weg. Dat ik deze details opschrijf is omdat ik een afwijking heb, niet omdat het nuttig is ofzo ;). Het regent een beetje maar niet genoeg – het is hier zooo droog. We verlaten uiteindelijk de 90 en duiken Colorado in op route 76, en merken gelijk dat de nare landbouw-monokultuur van Nebraska verandert in omheinde en te veel afgegraasde hoge prairie. Daarna route 25, mais, suikerbieten. Vandaag geen nieuwe nummerborden.
We komen bij onze vrienden aan om 10 over 12 – we waren al om 11:58 in hun straat maar konden het huisnummer niet vinden. We vergaten even om naar een huis te zoeken met een stuk steenkunst in de voortuin… Ik schud mijn hoofd, want we WETEN dat Frank beeldhouwer is. Het is enorm gezellig, en we bewonderen zelfs Frank’s werkplaats, inclusief waar hij op het ogenblik mee bezig is, plus de machinerie die hij ook zelf maakt om de enorme steenbrokken rond te draaien  en te “snijden”. Dan gaan we uit eten en krijgen iets op ons bord wat we nog nooit eerdergegeten hebben: Henk, elk biefstuk (wapiti), ik kwartels.
8 september
We vertrekken om kwart voor acht. Het eindpunt van vandaag is Rawlins, Wyoming, 630 km. Het is een prachtige morning met heteluchtballonnen ten westen van route 25, met de Rocky Mountains in de achtergrond. We zien een eenzame bison vlak voor de Wyoming grens, waarschijnlijk van een ranch. Als we eenmaal op route 80 zitten (ook een grote oost-west verbinding) zien we onze eerste supertreincombinatie van deze tocht: 4 loks trekken vooraan, dan 104 vrachtwagonnen, plus nog 2 loks achteraan om mee te duwen. Duidelijk een trein die de Rockies over gaat.
Rawlins is waar de kampeerbus heeft gezomerd. We hebben haar er in april achtergelaten, op een ongebruikt plekje, en nee, zeiden ze, waarom zouden ze een sleutel nodig hebben? Maar halverwege de zomer belden ze op, Henk stuurde de sleutel via FedEx, ze zetten de bus achter een hek en vervolgens breidden ze het terrein uit. We zijn dus nogal nieuwsgierig wat we zullen vinden. We komen in Rawlins aan om een uur of twaalf, eten eerst iets, en rijden het kampeerterrein om half een op. Tussen haakjes, vandaag weer geen nieuwe nummerplaten.
Wat belangrijker is: de bus vrijlaten! En ze start gelijk bij de eerste poging. Wat een lieve meid! ;) Henk laveert heen en weer, oh, 5 of 6 keer, om haar van achter twee andere kampeerbussen vandaan te peuteren en het hek uit krijgen. Dan krijgen we een prima plek en een gratis nachtje. We brengen de middag prettig door met het uitladen van de Honda, onze spulletjes inruimen, boodschappen doen, en lekker zelf avondeten koken. Sir Duck, Elvis en de Pink Baron – onze dashboard maatjes – verhuizen naar de kampeerbus samen met onze drie knuffelplantjes. Niet echt knuffelplantjes, want ze prikken nogal, maar ze gaan overal met ons mee naar toe, zodoende. Henk kijkt op het internet naar kampeerterreinen voor morgen en ik bel er een paar. Het wordt Cody, WY, ongeveer 75 km ten oosten van de oostingang van Yellowstone NP.
9 september
Vandaag is woensdag. Ik begin te vergeten wat voor dag van de week het is… We beginnen op ons gemak om 9:20 – nou ja, dat zou eerder geweest zijn, maar, de afdek-lappen boven de slide-outs rollen niet goed op. Henk ziet er grassprietjes uitsteken, dus ik klim op het dak met die lange staaf met het haakje, die ervoor is om de kleine zonneweringen uit te trekken, ik ga op mijn buik liggen, en vis de vogelnestjes eruit… Henk gaat achter de laatste beetjes stro aan vanaf de allerbovenste tree van de ladder. Brrr! Ik hou de ladder stevig vast zonder ook maar enige hoop dat ik er iets aan zal kunnen doen als-ie omvalt.
Vandaag helemaal geen grote weg – hoera! WY staatsweg 287, 135, 789, en 120. We komen langs hele kleine plaatsjes en hele grote ranches tot we in Riverton zijn, waar er een Social Security kantoor is. Henk wil vragen wat hij nu moet doen, zonder naturalizatiebewijs. Een paspoort telt blijkbaar niet… Oh, oeps, alleen op maandag en vrijdag open. Hmm. Wat nu… Dan eten we maar onze boterhammetjes op op het parkeerterrein en rijden door naar Cody, de geboorteplaats van Buffalo Bill. We zien vandaag veel pronghorns, plus een aantal muilherten, koeien en paarden, zwaluwen, bluebirds en raven, eksters, en een grouse. Dat is een soort wilde kip, gespikkeld bruin, en even dom. Wat voor grouse weet ik niet – als ik in het vogelboek kijk zie ik dat er een heel stel van is.

Thursday, April 16, 2015

11 tot 13 april 2015





11 tot 13 april

Ik kon zaterdagavond geen foto’s aan het blog toevoegen, de wi-fi van het hotel had er geen zin in. Ik prbeer het nog een keer, we zijn intussen thuis en hebben dus een goede verbinding. Kijk maar even terug naar de vorige post of het gelukt is. De blog post van vandaag heeft geen foto's.

Zaterdag 12 april, dag 14, hadden we de hele dag een heerlijk zonnetje in Nebraska, Iowa, en Illinois. We bleven bijna de hele weg op rte 80, pas toen we al bijna in Chicago waren sloegen we af naar rte 55 naar het noordoosten, en toen de plaatselijke route 83 naar Mt. Prospect; dit is een plaatsje ten noordwesten van de grote stad, waar Henk een motel had besproken. Het was een dag vol grote rivieren. Eerst, nog in Nebraska, de Platte, een brede en ondiepe rivier die water brengt in het erg droge Nebraska, en dus zagen we al maar meer bomen hoe verder we naar het oosten kwamen. De Missouri over en Iowa in was het landschap nog minder droog, en toen we eenmaal de Mississippi over en Illinois in waren zagen we zo veel bomen, riviertjes, reservoirs, en boerevijvers dat het wat water betreft weer “normaal” was. Wel een verschil met Los Angeles!
We zaten ‘s ochtends nog maar pas op de grote weg, ten oosten van Kearney, Nebraska, toen ik een clubje ganzen in V-formatie over zag vliegen – nee, niet ganzen? Grotere vleugels, slanker, elegant zelfs, licht grijs maar met uitgestrekte nek, dus ook niet reigers… Het vogelboek dacht dat het misschien sandhill kraanvogels waren, en we zitten midden in het trekseizoen. We zagen er de volgende 20 kilometer genoeg in de bruine maisvelden rondstappen en de lucht invliegen om het te bevestigen. Gaaf! Zondag begon al even goed, we hadden nauwelijks het hotel in Chicago verlaten of we zagen twee keer een wilde knobbelzwaan.

Wat we eten is altijd een uitdaging als we lange ritten maken in de auto. In de kampeerbus kunnen we er zelf voor zorgen; we kunnen ergens stoppen om een hapje te eten, maar het hoeft niet. In de auto zijn we er echter op aangewezen wat er langs de grote weg beschikbaar is… dus hebben we nogal wat McDonalds slaatjes gegeten en burgers en dan was er natuurlijk iedere ochtend het instant hotel ontbijt met hotelkoffie. Nouja. Zucht. Dan liever thee… Maar zaterdagavondavond was er vlakbij het hotel, nog geen 10 minuten lopen, een leuk barbecue eethuisje waar we lekker hebben zitten kluiven, en zondag, op twee typische grote weg rustplaatsen waar we van bestuurder wisselen, was er starbucks koffie bij de eerste en bij de tweede een lekker - en enorm - slaatje (een slaat dus eigenlijk) met kip en ham en salami en twee soorten geraspte kaas, met paprika’s en uiensliertjes en grote plakken tomaat bovenop het groenvoer. Allebei twee pakjes dressing, het smaakte heerlijk, en dit alles voor $ 6,50 pp. Toch niet gek he.

Route 90 loopt door Mt. Prospect, dus daar zaten we zondagochtend al meteen op. En we bleven erop tot Albany, New York, anderhalve dag later, ergens midden in de laatste etappe, behalve om het centrum van Cleveland, Ohio heen (80, 480, 71, en weer terug op 90). Het is een tolweg en we weten eigenlijk niet hoeveel het ons gaat kosten, want we hebben een EZ pass, dus weet je niet echt hoeveel je betaalt…
We konden het Michiganmeer heel even zien zondag, in Cleveland, te kort om te kunnen zien of er nog ijs op lag, maar een stuk verderop zagen we het Eriemeer, en dat lag nog aardig dicht. We reden ook nog parallel met Meer Ontario, maar te ver weg om het te zien. De kant van de weg en de weilanden waren nog niet echt groen aan het worden. Er gebeurde zondag verder niets interessants en we reden het parkeerterrein van het motel in Seneca Falls, New York op omstreeks etenstijd. Het meisje aan de balie raadde ons een bar aan om een hapje te eten, “maar,”, zei ze, “een gentlemen’s bar, het is daar gezellig”. Het was toch wel wat lawaaierig, maar het eten was prima. En niet instant.

Maandag 13 april, dag 16. De laatste dag van de reis! Het was maar een ietsje meer dan een halve dag. Vlak voor Albany, New York, verlieten we eindelijk route 90, en via een stukje 87 (dezelfde weg waar we een ander stuk van nemen als we om New York City heen rijden) kwamen we op route 7 terecht. Hier lieten we het interstate highway systeem achter de rug. Het gaat snel en het is lekker rechttoe rechtaan, maar veel minder leuk dan de kleinere provinciale wegen. Rte 7 bracht ons naar de grens met Vermont, gaf zichzelf nummer 9, en dook de Green Mountains in. Het was niet koud, een graad of 17, maar er lag nog zat sneeuw onder de dennenbomen en er hingen nog genoeg ijspegelmassa’s aan de steile stenen “muur” waar ruimte voor de weg in het graniet uitgehouwen is. Die pegelmassa’s zagen eruit of ze ieder ogenblik naar beneden konden storten. De Green Mountains zijn nog niet aan de lente begonnen, nog niet groen maar wit, en de temperatuur ging 5 graden naar beneden terwijl we de bergrug opklommen. Het werd weer warmer toen we er aan de andere kant af kwamen en in minder dan geen tijd waren we in New Hampshire. We voelden ons meteen thuis, want rte 9 gaat door Keene en Hillsborough en Henniker. Dat stuk kennen we prima want Niamh heeft daar gestudeerd, en meer recentelijk zijn we er wezen kano’en (spelling?) en in juli vorig jaar zijn we er naar het Rhododendron Staatspark geweest.

Henk en ik hadden een weddenschapje lopen hoe laat we thuis zouden zijn. Hij dacht 1 uur ‘s middags, ik zat te rekenen en verwachtte meer omstreeks 2 uur; hij rondt altijd af naar beneden, en trouwens, we gingen in Hillsboro gelijk een paar boodschapjes halen. Maar toen ik het lijstje af had leek het op minstens 5 tassen vol, en ik keek eens naar de ruimte bij mijn voeten, en, nee. Achterin de auto was ook geen ruimte, als we een deur open deden kwam er al van alles uit schuiven. Dus geen boodschappen onderweg, en Henk won de weddenschap.

Thuiskomen is altijd fijn. Maar dan haal je alles uit de auto, je lieve echtgenoot gaat meteen aan de belasting aangifte werken, je gaat naar de dichtbijzijnste kruidenier in Warner, komt weer thuis, en dan kan je de boel op gaan ruimen. Dinsdag was Henk nog steeds bezig onze belastingschuld te verminderen en ik moest zowel mijn rijbewijs als mijn paspoort vernieuwen. Maar goed, toch lekker thuis.

En nu gaan we het huis beter organiseren dan de eerste poging in november. Een plan maken voor de toekomstige tuin. Een slaapkamer en badkamer afwerken en inrichten op de zolder. Het gewone leven bij de Ooldersjes is weer begonnen…

Saturday, April 11, 2015

winter-lente 2014-2015



Een hele lange blog post vandaag om jullie de winter in te laten halen, vier maanden later. Ik heb een paar redenen voor de vertraging, maar eerlijk gezegd zijn het meer smoesjes: de rit naar het westen was erg snel en nogal saai, ik hoormaar weinig van iemand dat ze het eigenlijk lezen, en, ik zet ook weleens iets op Facebook en dan vergeet ik het blog.
Maar afgelopen maandag waren we bij oude vrienden op bezoek, en hij, Richard, zei dat hij het leest. Hoera! Een lezer! Hoi Richard!

Daar gaat-ie dan. De rit naar het westen was erg snel en nogal saai. Beslist. We hadden de kampeerbus de hele zomer in New Hampshire omdat we ons nieuwe huisje aan het bouwen waren; en we gingen pas heel, heel laat op weg omdat het pas tegen Thanksgiving klaar was – midden november. De hele zomer zeiden we tegen de aannemer, wanneer? Wat als? Oh, eind September, ja, midden oktober, nou ja, in ieder geval voor eind oktober. Dat was goed want Henk moest op zakenreis begin november, en we willen toch niet dat Mary er in haar eentje in moet trekken, he? Ik ben er dus in mijn eentje ongeveer 12 november in getrokken. Wel met hulp van verhuizers en de drie timmerlui, leuke kerels, die hebben van alles gesjouwd en gordijnroeden opgehangen enzo. Alles was klaar behalve het balkon en het glas van de douche. Ik heb zodoende twee weken prima gedouched met een heleboel handdoeken overal over gedrapeerd. Henk was net voor Thanksgiving terug. Ik wou “thuis” zeggen, maar het voelde nog niet erg thuizig aan. Op Thanksgiving kwamen alle oostkust kinderen en kleinkinderen in het nieuwe huis eten, dus ze hebben het allemaal even gezien. Daarna moesten Henk en ik nog op de jongens van het douche glass wachten, de dinsdag erna, en zodra ze klaar waren zijn we om een uur of twee, op het nippertje, ontsnapt vlak voor de voorspelde ijs-en-natte-sneeuwstorm.

Eerst reden een stukje om via Claremont, NH, aan de grens met Vermont waar route 91 naar het zuiden gaat. Het plan was dat we zuid, dan west zouden rijden via Scranton, Pennsylvania; maar toen we eenmaal op 91 zaten en het weerbericht almaar slechter werd reden we recht naar het zuiden, naar Norwalk, Connecticut, dat aan de zee ligt en waar het een ietsje warmer is, zodat de natte sneeuw-en-ijs als regen naar beneden kwam. Bij WalMart lang ondergoed en warme sokken aangeschaft – de bus is er erg slecht in om zijn mensen warm te houden met die enorme voorruit… Op het parkeerterrein van WalMart overnacht, en om half vijf op weg om voor de ochtendspits New York voorbij te zijn. Dat verliep naar wens. De route ging over Gettysburg, Pennsylvania (bij nichtje Mette langs, plus ook even Joost gezien); Sweetwater, Tennessee, waar her regende maar niet koud meer was; Monroe, Louisiana (heerlijk gegeten bij Catfish Charlie in Shreveport); en Pecos, Texas (gegeten in een heel slecht restaurant). (Ze kunnen niet allemaal goed zijn…). Interessante waarnemingen op deze route: VW en Mercedes hebben hun eigen afslagen op de grote weg in Tennessee, de rustplaatsen in Alabama zijn prachtig, en Pecos is een plaats waar je waarschijnlijk alleen maar voor benzine moet stoppen ;)

Eenmaal in Pecos hebben we een omweg gemaakt via de Carlsbad Caverns, een van de wereld’s grootste grot systemen. We hebben er een hele dag ondergronds doorgebracht, en Henk heeft een paar honderd foto’s gemaakt die verbazend goed zijn uitgevallen. We willen er nog minstens een keer naar toe, want we hebben alleen maar een klein stukje gezien, en dat was zo verbijsterend ongelooflijk! Daarna weer op weg via de Guadalupe Mountains naar Tucson, Arizona, en vervolgens naar Havasu, ook in Arizona, dat is een woestijn oase dankzij de Colorado rivier die daar door een kloof stroomt, en dan een stuwmeertje erachter. Bij een strandje gekampeerd en bij vrienden (Henk’s werk) gegeten. De volgende dag kwamen we aan in Santa Clarita ten noorden van Los Angeles – 9 dagen, 19 staten, ongeveer 5000 km. Ons grote-weg-spelletje, staats-nummerborden verzamelen, leverde er maar 24 op, waarvan er geen enkele canadees of mexicaans was of indianen-natie. Saai.

De winter in Los Angeles was prima. Het is natuurlijk lekker weer, en we hebben intussen goede vrienden bij ons vrijwilligersbaantje bij Destination Imagination; maar vooral hebben we het heerlijk gehad bij Deirdre, Jeff en de kinders. Het grote winterprojekt was een houten pergola achter het huis. Vorige winter hebben we het oude en verrotte schuurtje afgebroken, en in de zomer/herfst hadden Deirdre en Jeff al een stuk tegels gelegd op de lelijke betonnen vloer van het afwezige schuurtje. Daar hebben we nog een beetje bij geholpen. We hebben ook geholpen met de planning van het keuken projekt van volgend jaar – nou ja, niet echt, maar we hadden hier en daar onze mening over en die hebben we herhaaldelijk vrijgevig gedeeld :)

In januari hebben we de kampeerbus verhuisd van Santa Clarita naar Acton, Soledad Canyon, ongeveer 20 km naar het oosten. Het is weer eens wat anders, en bij Santa Clarita zijn ze een viaduct aan het bouwen, plus we mogen niet meer in de droge rivier wandelen aangezien iemand daar een zeldzame salamander heeft gevonden. Acton is een stuk rustiger, een stuk ruimer, en veel meer gelegenheid om in de pure natuur van de droge canyon te wandelen. We hebben geluk gehad met het weer van de winter, veel zon en niet koud, met genoeg regen voor de woestijn om begin maart in bloei uit te barsten. We hebben een heleboel plantjes zien bloeien die we nog nooit eerder hadden gezien, in de canyon en in Antelope Valley Poppy Reserve.

Op 28 maart, twee weken geleden, hebben we bij de Californie staatsfinale van Destination Imagination geholpen, wat in de buurt van L.A. was, en het was zoals gewoonlijk fantastisch. De volgende ochtend begonnen we onze terugreis naar het oosten. Maar deze keer een stuk langzamer! Zondag, dag 1, gingen we lekker vroeg op weg, naar het noorden door de hoge woestijn achter de bergrug waar Los Angeles voor ligt, en kwamen na enige tijd route 5 tegen, de grote westkust noord-zuid route. Hiermee kwamen we langs San Francisco. Even een stukje rte 580 om de stad te vermijden. Dit is zo’n verschrikkelijk slecht wegdek dat mijn Fitbit (stappenteller) dacht dat ik, voorin de kampeerbus, bijna 3500 stappen had genomen ;) Daarna doorgereden naar Cloverdale, wat ten noordwesten van Napa Valley ligt – wijngebied dus, niet meer droog zoals in het zuiden. Cloverdale is een leuk stadje in de heuvels met een schattig riviertje, waar de camping aan ligt. Hier troffen we Deirdre, Jeff, en de kinderen aan, die waren al een dag eerder vertrokken. Hun tent ging voor twee nachtjes naast onze bus.
Dag 2, maandag, na een gezellig ontbijt (Henk en Deirdre in de mini-keuken van de bus) hebben we een rondtocht gemaakt en een park bezocht waar versteende redwood bomen liggen. We hebben al eens eerder versteend hout gezien; deze waren grijzer maar veel, veel groter dan die in Arizona. Blijkbaar waren ze in vulkaanas begraven, vandaar de grijze kleur. We hadden nog een paar extra ideeen in reserve, maar zijn terug gegaan naar de camping om lekker te ontspannen, en Riley, Hailey en Elliot hebben het riviertje verkend – en kletsnat geworden natuurlijk. Brrr. Ze vonden het zelf niet erg, nat worden doen ze erg graag :)

Dag 3, dinsdag 31 maart, stond Eureka op het programma. Dit is in noord Californie, en in het midden van een uitgestrekt stuk kust waar de coastal redwoods groeien – en die groeien alleen daar maar. Het was een half dagje rijden, en we hebben de middag doorgebracht in Humboldt Redwoods State Park, onder de reuzebomen gewandeld, en Henk heeft minstens honderd foto’s genomen, inclusief van de 123 meter hoge gigant die in 1991 om is gevallen, 1900 jaar oud, mensen uit de buurt dachten dat er een treinbotsing was toen hij omviel. De kinderen en Jeff vonden weer een riviertje, en raad eens, ja hoor, er werd weer in het water gespeeld. We hadden met zijn allen nog net genoeg droge kleren om ze in te stoppen tot we de was hadden gedaan…
 


We hebben een nacht in Eureka gekampeerd. Het was flink koud, dus werd het onze “met zijn allen in de bus en afwachten wie er slaapt”-nacht, en zowaar is dat gelukt. De vier grote mensen hebben in de slaapruimte van de bus met een glaasje de volgende paar dagen uit zitten plannen – Henk en ik meer natuur gericht en op weg naar het noorden, en de kinders besloten naar het strand te gaan en daarna vulkaantunnels en zo te gaan zien op weg terug naar L.A.

Zodoende reden Henk en ik op dag 4, woensdag 1 april, naar het Eureka natuurreservaat. De eerste woensdag van de maand, 9 uur ’s morgens, is er een vogelwandeling onder leiding van de plaatselijke vogel expert – we zijn zulke geluksvogels! De lentetrek was in volle gang. Een wouw op jacht, een heleboel eenden die we nog nooit hadden gezien, idem met ganzen en kleine zangvogeltjes, plus een paar nieuwe bloemen om aan te tekenen in het vogelboek en het bloemenboek. Intussen waren de jongelui de getijdepoelen aan het bekijken aan het strand een stukje verderop. We aten samen tussen de middag, en daarna gingen we ieder onze eigen route op, na een heleboel afscheidsknuffels.

’s Middags reden we dus, een beetje eenzaam met alleen maar ons tweetjes, naar via route 101 die hier vlak langs de oceaan loopt, naar de Oregon kustlijn die enorm mooi is. Ergens gestopt waar een beroemde vuurtoren staat, en doorgereden tot de Oregon Duinen in Florence waar we een extra dag hebben doorgebracht. Tussen haakjes, Henk raadt 101 niet aan met een 13,5 meter lange kampeerbus. Er zijn echt veel smalle stukken, scherpe bochten, steil omhoog-en-omlaag, geen uitwijkstrook, met grote rotsen en enorme bomen vlak langs het wegdek die het een inspannend en spannend avontuur maken. Een auto, ja; een bus, niet zo…

Donderdag 2 april hebben we de duinen, het strand, en de pieren van Florence bewandeld. Er stond een fikse bries en de golven waren prachtig, er lag allerlei interessant drijfhout, plus er zwommen zeehondjes rond; het was er leuk maar we waren toch we niet enorm onder de indruk. Ten eerste hadden we meer trekvogels verwacht, maar blijkbaar waren we ze te ver voor, er waren er heel weinig in de duinmeertjes. Daar komt bij dat we van Den Haag komen en zodoende bekend zijn met het begrip duinen. We vonden het dus niet erg toen we de volgende ochtend al weer vertrokken.
Vrijdag 3 april, dag 6: het bergruggetje over getrokken dat langs de kust ligt en via Salem (gelunch’d met een oud-collega van Henk) naar Silverton gereden (oude vrienden, Bob en Gail, en hun twee kinderen die intussen helemaal groot gegroeid zijn). We kwamen om een uur of drie aan, Henk heeft de bus naast hun schuur gezet, en in minder dan geen tijd voelden we ons thuis tussen de 2 honden, 4 poezen, 2 llama’s, en talloze angora konijntjes. Oh ja, en de mensen ook natuurlijk. We hebben paasweekend bij hun doorgebracht en het enorm naar ons zin gehad. We hadden even Pasen over het hoofd gezien, tot een paar dagen geleden, maar Henk vond een leuk kerkje in Silverton op het internet. De pastor kwam ons persoonlijk welkom heten, het is zo’n kleine parochie dat hij iedereen kent – en dus meteen zag dat we nieuw waren ;) . We voelden ons echt welkom.

Maandag 6 april, dag 9, zaten we weer op de weg. Naar het noorden langs Portland, Oregon via dezelfde rte 5, dan naar het oosten op rte 84 door de prachtige Columbia River kloof. Dit is ook een stuk weg dat Henk niet aanbeveelt voor een kampeerbus; deze keer omdat het moeilijk is om een plek te vinden om de bus te parkeren voor foto’s of om een stukje te lopen naar een van de vele prachtige kleine watervalletjes die van de kloofmuur naar beneden kletteren. Na de kloof reden we min of meer dezelfde route als het oude Oregon Trail, waarop in de 1840er jaren veel mensen met huifkarren naar het westen trokken. Route 84 volgt dit Trail en wij dus ook, tot Baker City in de zuidoost punt van de staat. Onderwijl zagen we het groen van de kust alsmaar droger worden. Dinsdagmorgen hebben we een paar uur doorgebracht in een Oregon Trail museumpje, het was koud buiten dus hebben we de (lange en uitstekende) video over de huifkarrentocht bekeken. De beelden van de trekkers bleven de volgende paar dagen iedere keer in gedachten terugkomen. Helaas zag ik er ook een van het plaatselijke paar oehoes met een knal tegen het grote raam vliegen L. Ze zat verward op de grond onder het raam met een vleugel onder een gekke hoek. Gelukkig kon ze een paar minuten later wegvliegen toen een van de werknemers ging kijken of ze iets gebroken had.

Oregon was een nieuwe staat voor ons. Een dag aan de kust, een weekend in het midden, een rit langs de noordgrens, en een bezoek aan een museum –we kunnen Oregon dus meetellen als “er geweest en iets gedaan”!

We vertrokken van Baker City tegen de middag, nog steeds op 84, Idaho in naar Boise (bij oude vrienden van New Hampshire langs). Op dit stuk lag er verse sneeuw in de bergen en was er ruimte in de uitwijkstrook voor vrachtwagens en autos om hun sneeuwkettingen om de banden te doen… hmmm…
De volgende morgen, woensdag 8 april en dag 11, waren we vroeg op weg voor de eerste lange rit van onze tocht naar het oosten. We gingen min of meer langs de zuidgrens van Idaho, zagen ons eerste kuddetje pronghorns, gingen over op route 80, doken toen een stukje noordoost Utah in naar Wyoming toe. Idaho telt mee omdat we er hebben overnacht en mensen hebben bezocht, en wat Utah betreft, daar hebben we al eerder diverse stukken van gezien. Wyoming telt mee omdat we er een dag zijn gebleven om de kampeerbus en de auto andersom in te pakken. Utah en Wyoming tellen ook mee op de lijst van verschrikkelijk naar weer! Woensdag was een droevige dag vol stress met koude regen, bergen met verse sneeuw, een zielige dode kerkuil langs de weg; en eenmaal ten oosten van Ogden, Utah, dat is noordelijk van Salt Lake City, moesten we over diezelfde besneeuwde bergrug heen, dus ja, sneeuw, sneeuw, meer ijskoude regen, meer sneeuw, bah.

Gisteren: vrijdag 10 april, dag 13. We hadden de kampeerbus winterklaar om op te slaan in een paar uur. Ja, winterklaar. Matige vorst ’s nachts, dus het loodgieterswerk kan bevriezen. Het is nog niet lente in Wyoming op het Great Divide Basin Plateau… dit is een plateau 2200 – 2500 m. hoog tussen twee armen van de Rocky Mountains, de zon is warm maar de lucht temparatuur is nog laag. En we laten de kampeerbus hier achter omdat het een prima plek is om in de herfst van te vertrekken als we Yellowstone Park en de Grand Tetons willen bezoeken. En de bus verbrandt een heleboel diesel voor niets als we ermee naar New Hampshire rijden. We zaten dus om half elf weer op route 80 op weg naar Kearney, Nebraska, het eindpunt van de etappe. De hele dag droog en zonnig, hoera. We zagen onze tweede kudde pronghorns, zulke mooie beestjes. We zagen ook een heeboel sneeuwhekken diagonaal langs de weg, met nog flink dikke sneeuwbermen aan de oostkant. Er zijn ook grote hekken die OVER de weg dicht kunnen, met borden die zeggen dat als het licht flikkert, van de grote weg af, want dan sluiten ze het af. Met die hekken. En borden dat je dan niet OP de grote weg mag parkeren om te wachten tot het weer open gaat. Blijkbaar hebben ze geen zin om de sneeuw van de weg af te schuiven, ze wachten gewoon tot de warme zon het weer gesmolten heeft. Sneeuw op de prairie is anders dan sneeuw in New Hampshire…
Tegen etenstijd waren we in Kearney, Nebraska. Er waren een heleboel kinderen in kleine groepjes, met een of twee volwassenen erbij, we vroegen ons af? En ja hoor, vanochtend bleek het het Destination Imagination staatstournament van Nebraska te zijn. We hebben ze veel plezier gewenst en waren om even na 7 uur onderweg naar Chicago.

Ik schrijf nog een blog post, over vandaag tot en met maandag, als we weer thuis zijn. Ik probeer ook nog een keer om fotos  to posten, dat ging vanavond niet.